Banditisme in Midden- en Noord-Limburg in de 18e eeuw
Verslag van de lezing op 23-
Banditisme in Midden-
In de middelste decennia van de 18e eeuw heerste er in onze streken grote armoede. De talrijke oorlogen die gepaard gingen met plunderingen door langstrekkende legers en deserteurs eisten hun tol.
De achteruitgang toonde zich in alles; in leegstaande of vervallen woningen, slecht onderhouden wegen en de onveiligheid op het platte land en in de stad.
De vroegere welvaart op het gebied van handel en nijverheid was verdwenen. De mensen trokken weg.
In 1739 klaagt de Nederweertse pastoor Hendriks de Haes dat de kinderen naar het “buitenland” gaan vanwege de armoede. Daarbij kwam nog dat de staatkundige situatie versnipperd was. Zodanig zelfs dat in Leveroy drie staatkundige gebieden bij elkaar kwamen. Het Oostenrijkse Overkwartier van Gelder, het Graafschap Horn en het vorstendom Thorn.
Aan de west kant van Midden-
De spreker voert ons langs een keur van gevallen van inbraak, brandstichting en overvallen. Veel indruk maken de gedetailleerde procesverslagen. De mensen bewaarden hun spaarcenten thuis vaak op een verborgen plek, er bestonden toen immers nog geen banken. De overvallers wisten door mishandeling de ongelukkige eigenaren te dwingen de geheime bergplaats vrij te geven. Tussen 1730 en 1740 worden er ook veel inbraken in kerken vermeld.
De onveiligheid was dermate structureel dat in 1757 de gezamelijke staatkundige eenheden een Acte van Associatie overeenkwamen die tot de Franse tijd stand hield. Deze afspraak maakte het mogelijk de boeven na te zitten tot over de landsgrenzen. Kreeg de overheid zo’n schelm te pakken dan was hij nog niet jarig!
Uitvoerig wordt verhaald over een echte bendeleider uit die tijd. De Amsterdammer Arike van Turnhout (alias), die zich ontpopte als een sluwe en wrede bendeleider die er uiteindelijk in slaagde als een van de weinigen een natuurlijke dood te sterven.
Het was een indringende avond waarvan de talrijke aanwezigen genoten hebben.
Verhoren onder tortuur waren geen uitzondering en niet bekennen was dan geen optie. Daarna vond de veroordeling plaats en vervolgens de executie. Niet zelden was dat ophanging of radbraken.
In 1752 overkwam dat Kleine Toon. Hij werd gegrepen in Leveroy en naar Nederweert gevoerd. Daar werd hij verhoord en door middel van marteling tot bekentenis gedwongen. Hij werd veroordeeld tot radbraken waarna de ongelukkige levend op het rad werd verbrand. Dit vond plaats op het Nederweertse galgenveld in de Mildert.
Niet ver van daar op de galgenberg van Weert, nabij de Trumpert richting Zwartbroek werd in 1754 de boef Mavrouwtjes Heintje opgehangen.
Eén gedachte over “ Banditisme in Midden- en Noord-Limburg in de 18e eeuw”
Reacties zijn gesloten.